Voor een paradedissel, is het lemmet van dit exemplaar bijzonder zwaar; het plat vertoont twee ingekeepte ruitjes en sporen van een gehamerde roodkoperen rozet. Het kapsel van de sculptuur bestaat uit gestapelde wrongen, enigszins over elkaar geschoven. Het houtsnijwerk kenmerkt zich voorts door het brede ingekerfde visgraatmotief ter aanduiding van de wenkbrauwen en doorlopend op de handgreep; het lijkt niets te maken te hebben met huidbeprikking. De stamkaart van het museum identificeert het stuk beurtelings als Kanyok en Ruund. In 1906 kocht Frobenius bij de Kanyok een vergelijkbare dissel (zonder lemmet), heden in het Hamburgse Museum für Völkerkunde (no.16.3:1499); hij identificeert hem als Kanyok, hem tegelijk lokaliserend in "Tschihamma".