Dit vrouwenbeeld is naakt en ligt half steunend op een rond kussen op haar rechterarm op de grond. Ze heeft kleine borsten. Het rechterbeen is licht gebogen; de linkerhand rust geopend op de linkerdij. Haar schedel is vervormd en wordt gewoonlijk in verband gebracht met plantensymboliek. De inkerving bovenop haar hoofd is verwant aan de figuren met gespleten hoofd die in de Olmeekse kunst vaker voorkomen. Het identificeert deze vrouw als een bewoonster van de bovennatuur. Haar mondhoeken wijzen omlaag, het klassieke Olmeekse motief van de weerjaguar. De ogen zijn toegeknepen. De hele figuur is beschilderd met een witte kleislip. Dit figuurtje was mogelijk onderdeel van een tableau met vergelijkbare beeldjes. Hun functie is niet helemaal duidelijk. Misschien zijn het afbeeldingen van bewoners van het dodenrijk, die de doden begeleidden op hun reis naar het hiernamaals, en dienden ze als grafgift.