Hanger bestaande uit een hoefijzerboog met vijf kettingschakels voorzien van vierkante plaatjes en één ketting met een 'Handje van Fatima'-amulet. De kettingen zijn onderbroken door glaskralen en verzilverde munten die werden geslagen tijdens de regeerperiode van de Marokkaanse sultans Hassan I (1873-1894) en Abdel el Aziz I(1894-1908). Vrouwen van de Jebala-bevolking uit Noord-Marokko hechten de hangers vast ter hoogte van de slapen aan hun hoofddoek (onder een hoed) of gebruiken ze als fibulae (kledingspelden). Het Handje van Fatima is een populair sieraad dat wordt gebruikt als afweermiddel tegen allerhande onheil en om 'baraka' (geluk, zegening) aan te trekken. Het biedt bescherming tegen het boze oog en de meest uiteenlopende ongewenste gebeurtenissen. Fatima, de dochter van de Profeet Mohammed, gaf haar naam aan de amulet. Om die reden wordt het vooral met de islam geassocieerd maar het is in feite een veel ouder magisch teken dat op prehistorische rotsgravures is te vinden en in Carthaagse graftombes uit de 6de en 5de eeuw voor Christus. De benaming 'Khamsa' (letterlijk: vijf) verwijst naar het aantal vingers die staan voor de vijf pijlers van de islam. De symboliek van de zegenende hand komt zowel voor in de joodse als in de moslimtradities en is in Marokko zowel in de stedelijke Arabische als in de Amazigh context te vinden.