De Rahufiguur vult het ganse oppervlak van de thangka. Rahu is onsterfelijk en ontstaan doordat Siva het lichaam van de demon Samhikeya, verklikt door de zon en de maan wanneer hij van de pot levenselexir wilde drinken, in twee stukken hakt. De bovenste helft wordt bekend als Rahu, een reuzenhoofd met twee armen; de onderste helft, een opgerolde slangenstaart, krijgt een hoofd en noemt Ketu. Woedend op zijn twee verklikkers zal Rahu ze steeds achternazitten. Hij slokt ze telkens op en spuwt ze weer uit, aldus de Indische versie van het verhaal. Het wassen en krimpen van de maan en de sporadische eclipsen van de zon zijn hiermee verklaard.
De Tibetanen hebben de twee helften terug aaneengelijmd en zo is hij hier op deze voorstelling afgebeeld. De beide figuren in de hoeken bovenaan verwijzen naar zijn twee helften : links de draak Ketu (de maan, de komeet) en rechts zijn metgezel met Makarakop Rahu (de zon). In het Tibetaanse pantheon opgenomen bekleedt Rahu een voorname plaats in de Nyingmapa orde. Met zijn negen koppen - en nog een ravenkop bovenop - zijn lichaam bedekt met wel 'duizend' ogen en een onderlichaam als een slangenstaart, is hij een weinig aantrekkelijke verschijning. Bovendien blaast hij soms met zijn adem ziekten uit. En treft je de schaduw van zijn ravenkop dan wordt epilepsie je deel.
Alhoewel hij ook zijn goede kanten heeft wordt Rahu steeds omzichtig benaderd, met een lichte insinuatie naar zijn slechte invloeden.