Lantaarnplaat omlijst met groene papieren kleefband (deels afgesleten). Het gaat hier om drie handgeschilderde taferelen, aangebracht op de voorzijde van de enkelvoudige glasplaat. Deze reeks lantaarnplaten is wellicht vervaardigd door de Franse fabrikant Lapierre (actief 1848-1908). Op iedere lantaarnplaat staan enkele scènes die een deel van het verhaal van Meneer de La Palisse (/ de La Palice) (1470-1525) verbeelden, telkens met een rijmend bijschrift in het kader rechts van de afbeelding. De verzen komen uit het ‘Chanson de La Palisse’ van Bernard de Monnoye (1641-1728):
N° 4
Au piquet par tout pays
il jouait suivant sa pente
et comptait quatre-vingt-dix
lorsqu’il faisait un nonante
N° 5
On s’étonne sans raison
D’une chose très commune
C’est q’uil [sic] vendit sa maison
il fallait q’uil [sic] en eût une
N° 6
Bien instruit dès le berceau
jamais, tant il fut honnête
il ne mettait son chapeau
qu’il ne se couvrit la tête
Dit is de tweede lantaarnplaat uit de serie: Meneer de La Palisse speelt een kaartspel, verkoopt zijn huis, en is van kindsbeen af goed opgeleid, draagt een hoed. ‘Jamais, tant il fut honnête, il ne mettait son chapeau qu’il ne se couvrit la tête’, vertaald als ‘nooit, zo fatsoenlijk was hij, droeg hij zijn hoed zonder het hoofd te bedekken’, is wat men in het Frans een ‘lapalissade’ noemt: een soort van tautologie die soms ook een drogreden bevat: Meneer de La Palisse draagt een hoed, en wordt daardoor beschouwd als fatsoenlijk, maar dat impliceert dat de hoed zijn hoofd bedekt, en is geen extra argument, het zegt tweemaal hetzelfde. Nog voorbeelden van ‘lapalissades’ in dit stuk zijn: ‘et comptait quatre-vingt-dix lorsqu’il faisait un nonante’, vertaald als ‘en hij telde negentig wanneer hij negentig had’, en ‘c’est qu’il vendit sa maison, il fallait qu’il en eût une’, vertaald als ‘om zijn huis te verkopen moest hij er een hebben’.