Bij de bevrijding van de stad Antwerpen, de haven en de Scheldemonding in het najaar van 1944 bleek de infrastructuur grotendeels onbeschadigd door de oorlog. Een vijftigtal kranen was echter vernietigd of door de bezetter weggevoerd naar Duitse havens. De geallieerde legerleiding verklaarde het havengebied militair domein en besliste om negen havenkranen uit Engeland over te brengen en te installeren aan de noordkaaien 257/259 van het Vierde Havendok.
Het Britse Ministry of Supply zette wereldwijd niet minder dan 360 stuks van deze kranen in om de logistiek in getroffen havens opnieuw op gang te brengen. Ze werden door de constructeur Stothert & Pitt uit Bath modulair aangeleverd en konden in korte tijd opgebouwd worden. Deze kranen konden onafhankelijk van het elektriciteitsnet werken dankzij een dieselgenerator die de motoren voedde op 220 volt gelijkspanning.
Na de oorlog werden de negen Stothert & Pittkranen overgekocht door de stad. Hun voordelen waren de grote hijskracht van 6 ton, de grote hijshoogte en de grote vlucht. Er waren echter ook minpunten: de spoorbreedte bedroeg slechts 15 voet (4,572 meter) tegenover de norm van 5 meter in de haven, de motoren draaiden op 220 volt (het havennet gaf 550 volt) en het kraanrijden gebeurde met handaandrijving en was veel te traag.
De negen kranen hadden naar Angelsaksisch gebruik een robuuste en zo eenvoudig mogelijke constructie: een stalen vakwerk met klinknagelbouw, een elektrische uitrusting op 220 volt, een tegengewicht in beton en een mechanische schakeling van 3-tons- naar 6-tonsregime. Ze waren door hun eenvoud erg geschikt voor havens waar de wisselstukken en de technische kennis voor een consequent onderhoud beperkt waren.
De loopwielen hadden aan weerszijden velgen om het ontsporen te voorkomen, wat erg nodig is op het stilaan verzakkende kraanspoor dat destijds met bekwame spoed en beperkte middelen was aangelegd. Dat strookte echter niet met de strikte regels van het NMBS-spoor dat het kraanspoor kruiste, zodat een spoorkruisingsstuk weggenomen diende te worden en vervangen door een tijdelijk stuk rail telkens wanneer een kraan over de kruising der twee spoorbanen reed. Het meest hinderlijke was het ontbreken van een gemotoriseerde aandrijving voor het kraanrijden: ‘er is 8 man nodig om een kraan te verrijden en dan haalt men een snelheid van 1,40 m per minuut’. In 1948 werden bij Stothert & Pitt voor negen kranen mechanismen en motoren besteld voor de prijs van 6444 pond en 18 shilling. De ombouw in eigen beheer werd beëindigd in januari 1951.
In 1955 werden de dieselmotoren vervangen door elektrische ACEC-motoren van 62,5 kilowatt (550 volt gelijkspanning) die de bestaande dynamo van 220 volt gelijkspanning aandrijven. In 1956 werden de portalen omgebouwd naar een spoorbreedte van 5 meter. Daarna werden de negen kranen een na een verplaatst. In 1966 waren er al vier verkocht, vooral aan bedrijven geïnteresseerd in de zwaardere 6 ton hijslast, zoals voor schroottrafiek (twee aan Scrapping Co, Hansadok, een aan Scrabema, Vijfde Havendok), terwijl nog één verkocht exemplaar ter plaatse aan het Vierde Havendok gebruikt werd voor ijzer- en staaloverslag uit lichters (Plouvier). Van de vijf overige stond één kraan toen op kaai nummer 201, één op kaai nummer 100, twee op kaai nummer 57 en één op kaai nummer 54 (Amerikadok): zij dienden voor de overslag van algemene stukgoederen op kaaien waar nog geen 5-tonskraan beschikbaar was.