De tas is nog steeds een typisch mannelijk accessoire bij de indianenvolken van de Andes. Ze lijkt voornamelijk te worden gebruikt voor het vervoeren van coca en van de poporo; dit is een vaatje waarin de kalk werd bewaard die nodig was bij het gebruik van coca. Het dragen van dit voorwerp was in de precolumbiaanse samenleving waarschijnlijk het privilege van personen met een hoge status. Overigens was ook de consumptie van cocabladeren voorbehouden aan bepaalde individuen, namelijk koningen, priesters en krijgers. De versiering is aan de twee kanten verschillend. Aan de ene zijde bestaat ze uit vierkanten die worden gevormd door twee in elkaar geschoven trapmotieven. De pluimen zijn zo gecombineerd dat er telkens twee kanten van verschillende kleuren ontstaan. Het oppervlak van de andere zijde bestaat uit twee brede horizontale stroken met een groene kleur, met daartussen een zone van blauwe pluimen die boven- en onderaan door een lijn van rode veren is afgegrensd.