Afbeelding van een zittende figuur met om de nek een kronkelende slang. De figuur is naakt op zijn lendendoek na en een brede halskraag. In zijn oren zijn grote, rechthoekige oorpluggen, in zijn neus draagt hij een groot neussieraad. Zijn gezicht lijkt haast verwrongen van de pijn, op zijn neus zijn dikke rimpels getrokken die uitdrukking aan de zelfmarteling geven: in zijn rechterhand houdt hij een mes waarmee hij zich zojuist in de buik heeft gesneden. Met zijn linkerhand lijkt hij de eigen darmen uit zijn lijf te trekken. De slang heeft in zijn platte lijf vele gaatjes die als een zeef of filter kan dienen. Mogelijk werd het sap van een plant verzameld of gefilterd door de plant langs het ruwe oppervlak van de zeef te raspen. Het stuk is vooral belangwekkend door het onderwerp van de voorstelling. De figuur is vermoedelijk een goddelijk wezen of een sjamaan. Dat kunnen we afleiden uit de slang rond zijn nek en de vorm van zijn ogen. Zijn zelfverminking is uiterst interessant en het lijkt hier te gaan om een zelfoffering.