In Guanacaste, de noordwestelijke provincie van Costa Rica, ontwikkelde zich vanaf 300 tot de komst van de Spanjaarden in 1520 een cultuur die door de archeologen als Gran Nicoya wordt bestempeld. Kruiken met de kop en poten van een jaguar zijn typisch voor de Nicoya-cultuurregio. In de beschildering zijn invloeden van de Maya's en de culturen uit de vallei van Mexico terug te vinden. Het bovenste fries vertoont dierenkoppen - een gevederde slang? - en daaronder bevindt zich een strook met liggende dieren, vermoedelijk jaguars.
Als iconografisch motief, dat met regen en vruchtbaarheid van de gewassen werd geassocieerd, kwam de jaguar al voor bij de Olmeken in de preklassieke tijd. Binnen de landbouwculturen van Costa Rica treffen we hem geregeld aan op vaatwerk en in het bijzonder ook op maalstenen voor maïs.