Gustaaf Verswijver in 1992: 'Meerdere malen per jaar trekken de Kaiapó in het woud rond. Het dorp blijft dan vaak geheel desolaat achter. Dagelijks wordt een nieuw kampje opgetrokken, op enkele kilometers verwijderd van het vorige. Dergelijke migraties kunnen vier tot vijf weken duren en worden meestal ondernomen om grote hoeveelheden vers vlees te vergaren voor de eindfasen van belangrijke rituelen. Soms trekt men echter ook naar plaatsen waar meer wild voorhanden is of waar bepaalde basismaterialen (palmbladeren, palmolie,...) kunnen verzameld worden. Doorgaans gaat zowat de ganse dorpsbevolking mee, inclusief inboedel en allerhande huisdieren.' [bron: cat. Mebêngôkre, 1992]