Bij de Dan is het masker Ge geen voorouderlijke geest, maar een zelfstandig bovennatuurlijk wezen dat alle menselijke kwaliteiten en onhebbelijkheden op een gesublimeerde wijze in zich verenigt. Pas wanneer men bepaalde regels in acht neemt en voor de nodige offers zorgt, weet men zich door Ge beschermd. Zlan, het opperwezen, schiep Ge immers om het voortbestaan van de Dan-gemeenschap te verzekeren. Hoewel dit snavelmasker 'met mannelijk gelaat' verworven werd in het Dan-dorp Douwé, werd het vervaardigd in het hart van het Diomandé-Mau-gebied.
De gesculpteerde rechte hoorns boven het voorhoofd in de vorm van een vork met twee tot acht tanden zijn kenschetsend voor snavelmaskers eigen aan de Bafing-streek. Dergelijke gehoornde maskers met een vogelbek worden door P.J. Vandenhoute als een stijlvariant binnen de noordelijke Dan-stijl, de Dan-kernstijl, bestempeld (1). Anders dan gewoonlijk het geval is bij Dan-maskers, kan men uit de vormgeving van deze maskers wel opmaken welke functie ze vervullen. Het gaat immers steeds om maskers die behoren tot de categorie van dravers of vuur of dorpswachters die worden aangeduid met de naam sagbwe. Te Douwé vervulde dit masker, 'Vader Panter' of het 'Opperste Gezag' genaamd, de rol van leider van alle vuurwachters. Treffend is overigens dat de term sagwbe vertaald kan worden als 'zoon van de vogel met de lange snavel'. Tijdens zijn optredens droeg 'Vader Panter' altijd een bronzen klokje met zich mee om de dorpelingen voor zijn nakende komst te waarschuwen. Zijn taak bestond erin geesten en tovenaars op te sporen en zo nodig met de dood te straffen. Als erkend genezer werd hij vooral ingeroepen om een einde te stellen aan de onvruchtbaarheid van vrouwen.
Dit masker werd in 1939 in situ verworven door Pieter Jan Vandenhoute tijdens de "Ivoorkust-expeditie der Rijksuniversiteit Gent en van het Vleeshuismuseum Antwerpen" (1938-1939).
________________________
(1) P.J. VANDENHOUTE, Classification stylistique du masque Dan et Guéré de la Côte d'Ivoire occidentale (MEDEDELINGEN VAN HET RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE, LEIDEN, no. 4). Leiden, E.J. Brill, 1948, p. 16-18.